25 november 2016
|

Voorstel voor vereenvoudiging btw-teruggaaf op oninbare vorderingen

In geval van een niet betalende afnemer dreigt de btw een kostenpost te worden. Met dit voorstel wordt het eenvoudiger dat te voorkomen.

Bij het versturen van een factuur met btw aan een klant, moet de op de factuur vermelde btw op korte termijn aan de Belastingdienst worden afgedragen. Dit is ook het geval als de afnemer tot op dat moment nog niet daadwerkelijk heeft betaald. Als de klant uiteindelijk helemaal niet betaalt, dreigt de aan de Belastingdienst afgedragen btw een kostenpost te worden. Om dit te voorkomen voorziet de wet in dat geval in de mogelijkheid om de aan de Belastingdienst afgedragen btw weer terug te vragen. Het wetsvoorstel om deze regeling te vereenvoudigen ligt op dit moment bij de Eerste Kamer.

 

Huidige wetgeving

De huidige wetgeving kent verschillende knelpunten. Het belangrijkste knelpunt is dat de aan de Belastingdienst afgedragen btw pas kan worden teruggevraagd als de vordering ‘oninbaar’ is. Wanneer dit precies het geval is, is in de praktijk echter niet altijd eenvoudig te bepalen. Hierdoor kan discussie ontstaan met de Belastingdienst over de juistheid en tijdigheid van een verzoek tot teruggave. Daarnaast moet een apart, schriftelijk verzoek tot teruggave worden ingediend. Aan de kant van de afnemer doet zich een spiegelbeeldige situatie voor: als de vordering oninbaar is moet de afnemer de btw die aan hem in rekening is gebracht en door hem is afgetrokken, weer terugbetalen aan de Belastingdienst. Als de vordering twee jaar na de opeisbaarheid nog niet is betaald, moet de afnemer de btw in ieder geval terugbetalen.

Voorstel Fiscale vereenvoudigingswet 2017

In het huidige voorstel worden verschillende knelpunten weggenomen. De belangrijkste wijziging is de wettelijke fictie dat een vordering bij niet-betaling één jaar na het opeisbaar worden ervan geacht wordt oninbaar te zijn. Hiermee wordt veel discussie met de Belastingdienst over de oninbaarheid voorkomen. Voor de leverancier en afnemer betekent dit dat uiterlijk één jaar na de opeisbaarheid de btw kan worden teruggevraagd c.q. moet worden terugbetaald. Daarnaast kan de btw in de aangifte worden teruggevraagd in plaats van in een separaat verzoek. Dit beperkt de administratieve lasten.

Tevens nieuw is de bepaling dat een ondernemer de teruggekregen btw als gevolg van een oninbare vordering opnieuw moet voldoen als de vordering alsnog wordt betaald door de afnemer. Dit doet zich voor als de afnemer de vordering na het verstrijken van de termijn van een jaar alsnog (gedeeltelijk) voldoet. Anderzijds kan de afnemer de btw dan opnieuw in aftrek brengen. Indien een ondernemer zijn vordering overdraagt aan een andere ondernemer, treedt deze laatste voor de teruggaafregeling in de plaats van de overdragende ondernemer.

Op basis van overgangsrecht worden vorderingen die in 2015 en 2016 opeisbaar zijn geworden bij niet-betaling uiterlijk 1 januari 2017 respectievelijk 1 januari 2018 als oninbaar beschouwd.

Gevolgen voor de praktijk

De voorgestelde nieuwe regeling maakt het eenvoudiger om de btw op oninbare vorderingen terug te vragen. De grootste verandering is dat minder discussie met de Belastingdienst kan ontstaan over het tijdstip waarop de btw kan worden teruggevraagd. Daarnaast wordt het eenvoudiger om de btw daadwerkelijk terug te vragen.
Graag zijn wij u van dienst bij eventuele vragen over de voorgestelde wijziging.

 

Note: Als gevolg van nieuwe jurisprudentie en wetswijzigingen kan het voorgaande op het moment van lezen achterhaald zijn. Wij adviseren dat u zich ook altijd laat informeren over de actuele stand van de jurisprudentie en wetgeving, graag staan wij u hierin bij.