Recentelijk is een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant gepubliceerd waarin de Rechtbank zich buigt over de vraag of een ingrijpend verbouwd, voormalig postgebouw een (nieuw) vervaardigd goed is voor de omzetbelasting. Het antwoord op die vraag bepaalt of omzetbelasting en/of overdrachtsbelasting is verschuldigd. In geding is de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 1.120.427.
Verbouwing voormalig postgebouw
Belanghebbende heeft in 2015 een voormalig postgebouw verkregen waarin winkel- en kantoorruimten zijn gerealiseerd. Ter zake van de levering is geen overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Belanghebbende is namelijk van mening dat het pand ten tijde van de levering kwalificeerde als (nieuw) vervaardigd goed voor de omzetbelasting. In dat geval is de levering belast met omzetbelasting en vrijgesteld van overdrachtsbelasting van toepassing. De inspecteur is het tegenovergestelde standpunt toegedaan en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op, die in bezwaar is gehandhaafd.
Het is vervolgens aan de Rechtbank om te oordelen of in het onderhavige geval al dan niet sprake is van een (nieuw) vervaardigd goed voor de omzetbelasting. De Rechtbank stelt dat de door de Hoge Raad aangelegde norm, dat sprake dient te zijn van ‘in wezen nieuwbouw’, nog niet eenduidig is uitgewerkt in de jurisprudentie. Zij toetst de uitgevoerde werkzaamheden vervolgens aan de hand van de door haar als meest belangrijk aangemerkte deelnormen, zijnde:
1. wijziging in bouwkundige constructie;
2. wijziging in bouwkundige identiteit;
3. functiewijziging;
4. gedane investeringen.
Sprake van ‘in wezen nieuwbouw’?
De Rechtbank oordeelt dat de constructie zodanig is aangepast dat bouwkundig sprake is van nieuwbouw. Zij overweegt hierbij dat het casco weliswaar in stand is gehouden, maar daarbij een deel van datzelfde betonnen casco is vervangen door staal waarbij het casco nog maar net is blijven staan. Daarnaast is een aanzienlijke aanbouw gerealiseerd waardoor het oppervlak van het gebouw is toegenomen met circa 30%.
Ook de bouwkundige identiteit is volgens de Rechtbank gewijzigd door de grote uitbreiding die is gerealiseerd. Dat de uitstraling van het postgebouw in stand is gebleven doet hier niet aan af. De Rechtbank merkt daarna op dat een functiewijziging heeft plaatsgevonden. Tot slot overweegt de Rechtbank dat de verbouwingskosten maar liefst 300% van de beginwaarde van het onroerend goed bedragen. De Rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de toetsing van alle vier de deelnormen op ‘in wezen nieuwbouw’ wijzen en oordeelt dat sprake is van een (nieuw) vervaardigd goed en vernietigt de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
De eerste twee deelnormen die de Rechtbank hanteert zijn naar mijn mening zwaarwegender dan de functiewijziging en de gedane investeringen. Niettemin kunnen de gedane investeringen en de aanwezigheid van een functiewijziging bij de beoordeling van belang zijn. Dit kan bijvoorbeeld licht werpen op de vraag of sprake is van een wijziging in de bouwkundige constructie en/of identiteit. Bij een verbouwing met functiewijziging en hoge investeringen kan immers sprake zijn van een wijziging van de bouwkundige constructie en identiteit. Dit zal eerder het geval zijn dan bij een verbouwing zonder functiewijziging en lage investeringen (en vice versa).
Uitwerking criterium ‘in wezen nieuwbouw’
De Rechtbank draagt met de uitspraak bij aan de verdere uitwerking van de norm ‘in wezen nieuwbouw’. Zij geeft met een goed onderbouwde uitspraak een duidelijk inzicht in haar gedachtegang. Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt eens te meer dat de beoordeling of sprake is van een (nieuw) vervaardigd goed voor de omzetbelasting een zeer feitelijke aangelegenheid is, met vaak een aanzienlijk financieel belang. Bij ingrijpende verbouwingen is het dan ook van belang de gevolgen voor de omzet- en overdrachtsbelasting nauwkeurig te beoordelen.
In de zaak is overigens hoger beroep ingesteld, wij zijn dan ook benieuwd of het Gerechtshof de gehanteerde deelnormen en invulling daarvan door de Rechtbank onderschrijft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26 april 2019, AWB – 17_3424.
Note: Als gevolg van nieuwe jurisprudentie en wetswijzigingen kan het voorgaande op het moment van lezen achterhaald zijn. Wij adviseren dat u zich ook altijd laat informeren over de actuele stand van de jurisprudentie en wetgeving, graag staan wij u hierin bij.