18 oktober 2017
|

Behoud van eigendom ondanks geslaagd beroep op bevrijdende verjaring

Op 24 februari 2017 oordeelde de Hoge Raad dat het voor de oorspronkelijke eigenaar die geconfronteerd wordt met een beroep op bevrijdende verjaring mogelijk is om op grond van onrechtmatige daad zijn eigendom terug te vorderen. Deze zaak is vooral van belang voor gemeenten, woningcorporaties en projectontwikkelaars.

Door bezit van grond kan een ieder eigenaar worden van die grond. Hiervoor is in beginsel nodig dat de oorspronkelijke eigenaar van de grond 20 jaar niet optreedt tegen de inbezitneming. In dat geval is de vordering van de eigenaar tot opeising van de grond (bevrijdend) verjaard. Voor inbezitneming moet sprake zijn van openbaar en ondubbelzinnig bezit.

Inbezitneming
In de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad had de eigenaar van het aangrenzende perceel de grond van de gemeente omheind met een hek, een afsluitbaar poortje geplaatst en een jeu-de-boulesbaan en een houtopslagplaats op het stuk grond van de gemeente aangelegd. Het Gerechtshof oordeelde dat hiermee sprake was van inbezitneming. De gemeente was het hier niet mee eens en stelde cassatieberoep in.

Objectieve toetsing inbezitneming
In cassatie stelde de gemeente dat geen sprake zou zijn van openbaar en ondubbelzinnig bezit, omdat de omheining vanwege dichte begroeiing moeilijk te zien was. De gemeente stelde dat het voor haar daarom niet duidelijk was dat de strook grond in bezit was genomen. De Hoge Raad gaat hier niet in mee en stelt dat voor het vaststellen van bezit niet is vereist dat de oorspronkelijke eigenaar op de hoogte is van de bezitsdaden. Het gaat er volgens de Hoge Raad om of de oorspronkelijke eigenaar het kan weten. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Gerechtshof dat sprake was van een situatie van bevrijdende verjaring ten gunste van de inbezitnemer.

Onrechtmatig handelen
Vanwege de bevrijdende verjaring kon de gemeente haar grond niet meer opeisen. Einde verhaal, zo leek het. De Hoge Raad geeft echter in een belangrijke overweging aan dat de oorspronkelijke eigenaar een troef in handen heeft om op te komen tegen verlies van de eigendom aan een bezitter te kwader trouw, te weten een vordering uit onrechtmatige daad. Van kwader trouw is sprake indien de bezitter weet of redelijkerwijs behoort te weten dat een ander eigenaar is van de grond. De voormalig eigenaar kan op grond van onrechtmatige daad schadevergoeding vorderen van de opvolgend eigenaar. Die schadevergoeding kan bestaan uit een teruggave van de eigendom (art. 6:103 BW).

Termijnen beroep onrechtmatig handelen
Ook bij een vordering op grond van onrechtmatige daad gelden termijnen. De vordering uit onrechtmatige daad dient na ontdekking van het verlies van de eigendom binnen 5 jaar te worden ingesteld (art. 3:310 lid 1 BW). De wet stelt echter tevens een maximumtermijn van 20 jaar, die intreedt op het moment van de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (art. 3:314 lid 2 BW). Die gebeurtenis is volgens de Hoge Raad het verlies van de eigendom. Het gevolg hiervan is dat degene die zijn eigendom verliest door bevrijdende verjaring ten gunste van de inbezitnemer, nog 20 jaar nadat de termijn die nodig is voor bevrijdende verjaring (ook 20 jaar) is verstreken, zijn verloren gegane eigendom kan terugvorderen.

 

Note: Als gevolg van nieuwe jurisprudentie en wetswijzigingen kan het voorgaande op het moment van lezen achterhaald zijn. Wij adviseren dat u zich ook altijd laat informeren over de actuele stand van de jurisprudentie en wetgeving, graag staan wij u hierin bij.